Winkelmand

Geen producten in je winkelwagen.

Het nieuwe Leger

De nieuwe taak van het leger vraagt om een officier nieuwe stijl. De moderne militaire manager houdt zich bezig met hrm, langetermijnplanning en budgetbeheer. Dat valt niet mee. “De landmacht gaat niet goed om met persoonlijke ambities van zijn medewerkers.”

'Bedrijfsvoering in vredessituaties' heet het college. Een tiental onderofficieren in gevechtstenue buigt zich in een collegezaaltje over de voorbereiding van een oefening van vier dagen. De uitvoering geschiedt met – inderdaad – militaire precisie. Planning en logistiek zijn niet voor niets bij het bedrijfsleven geliefde kwaliteiten van oud-officieren.Terwijl eerstejaars cadetten in volle bepakking over het terrein van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) draven, ronden binnen de twee burgerdocenten de les af. De sergeanten, die in Breda de stap naar het officierschap maken, haasten zich naar de binnenplaats van het zestiende-eeuwse kasteel dat ooit stam-slot van de Oranje-Nassaus was: tijd voor het middagappèl.

De KMA is het belangrijkste opleidingsinstituut van de Nederlandse krijgsmacht. Hier worden officieren voor landmacht, luchtmacht en marechaussee opgeleid voor een baan die de afgelopen tien jaar drastisch van inhoud is veranderd. Door de val van de Muur heeft de Nederlandse krijgsmacht een heel andere opdracht gekregen. De taken van officieren zijn verzwaard, de manier van leidinggeven veranderd. Tijdens uitzendingen moeten ze vroeg in hun carrière moeilijke beslissingen nemen, soms over leven en dood. En in vredestijd moeten ze de moderne manager spelen binnen een bureaucratische organisatie. Op de KMA proberen ze op de nieuwe eisen in te spelen. De belangstelling voor de officiersopleiding is groter dan ooit. Op de laatste oriëntatiedagen van de KMA waren er 3400 belangstellenden. Veel meer dan de paar honderd officieren die jaarlijks nodig zijn. De interesse voor een leidinggevende functie in het leger is opmerkelijk. Het carrièrepad van een officier is onzeker; life time employment is ook bij het leger geen garantie meer.

Startsalaris
Bovendien is het imago van de krijgsmacht broos. Spannende tv-spotjes kunnen niet opboksen tegen de uitgebreide aandacht voor het debacle van Srebrenica. En uiteraard is er – meer dan vroeger – het risico (dodelijk) gewond te raken tijdens een missie in een ver buitenland. En dat allemaal voor een startsalaris van tweeduizend euro.
Tot tien jaar geleden verliep de carrière van een officier volgens keurig uitgestippelde paden. Wie geen al te domme dingen deed op kazerne of tijdens oefeningen, belandde uiteindelijk op een van de vele staven, waar hij zich tot z'n 55e kon bezighouden met een miniem, maar in theorie uiterst relevant detail van de voornaamste taak van het Nederlandse leger: de verdediging van de Noord-Duitse laagvlakte tegen de communistische vijand. Maar de val van de Muur en het ineenstorten van de Sovjet-Unie waren het begin van een ongekende reorganisatie van de Nederlandse krijgsmacht, die feitelijk nog steeds aan de gang is.

Het einde van de Koude Oorlog betekende het einde van de dienstplicht. Met een beroepsleger moest er ineens daadwerkelijk personeelsbeleid worden gevoerd. Want als het de beroeps niet bevalt, gaat hij op zoek naar een andere baan. Dus moet er ouderschaps- en zorgverlof zijn, goede arbeidsomstandigheden, aandacht voor 'employability'. Soldaten en officieren eisen opleidingen in civiele beroepen, zodat ze na hun militaire loopbaan in het burgerleven aan de slag kunnen.
De krijgsmacht kreeg een nieuwe opdracht. Het Nederlandse leger moet overal ter wereld kunnen worden ingezet met een veelvoud aan mandaten, variërend van 'peace keeping' tot 'peace enforcing' op de Balkan, 'policing' op de grens van Eritrea en Ethiopië, jagen op terroristen in Afghanistan, ouderwets oorlogsvoeren in Irak.
Boven op de verandering van missie en mensen heeft de krijgsmacht sinds begin jaren negentig te maken met een aanhoudende reeks van bezuinigingen. Voor de komende vier jaar staan ruim 800 miljoen euro aan bezuinigingen op de rol. 4800 banen verdwijnen, vooral bij de staf.

Verstarring
Defensie is in verwarring. Bij de landmacht, het grootste en meest traditioneel ingestelde onderdeel van de drie krijgsmachtonderdelen doen de aanpassingen zich het zwaarst voelen. De landmacht is in omvang teruggegaan van 75.000 mensen in 1991 naar 30.000 nu, inclusief burgerpersoneel. Maar de kleinere landmacht moet wel méér doen. Om de drie door de politiek gewenste uitzendingen per jaar te kunnen bemannen, zijn in eerste plaats operationele manschappen nodig. Niet voor niets was het thema van de twee jaar oude Defensienota Meer groen op de grond. 'Less chiefs, more indians' is het populaire motto. Dat valt niet mee. Van de kleine 25.000 militairen (21.500 fte's) bij de landmacht, zijn er 17.000 operationeel. De afgelopen jaren zijn gemiddeld zo'n 3800 mensen per jaar uitgezonden.

Dat vindt de landmacht zelf een mooie score. Waar het in veel andere landen gebruikelijk is om voor elk uitgezonden eenheid drie of vier eenheden op de achtergrond klaar te hebben voor oefenen en voorbereiden, heeft de Nederlandse landmacht er slechts twee. Het betekent dat een beroepsmilitair in principe kan rekenen op elke anderhalve jaar een uitzending. Voor specialisten bij de genietroepen en het explosievenopruimingscommando ligt die frequentie beduidend hoger.
Voor de nieuwe opdracht van de landmacht is geen heel nieuwe organisatie ingericht. Er was geen ruimte en tijd om de landmacht eens even flink op z'n kop te zetten, want de politiek eiste dat Nederland zijn internationale plichten bleef vervullen. Dus worden de nieuwe taken worden verricht door eenheden die onderdeel vormen van een organisatie die nog altijd is ingericht op conventionele oorlogsvoering.
“Het is hartstikke tijd voor een nieuwe organisatie van de landmacht,” vindt dan ook oud-landmachtbevelhebber Hans Couzy, inmiddels actief in het bedrijfsleven als coach en commissaris van verschillende bedrijven. “Maar er is een grote angst voor structurele aanpassingen. De landmacht is een zeer starre organisatie, die niet efficiënt opereert. Veranderingen zijn nu eenmaal niet het sterkste punt van militairen. En de politiek durft geen vergaande besluiten te nemen, die wil van alles wat. Gevolg is dat je de organisatie zíet zwabberen.”

De verstarring geldt met name de top van defensie. Het lagere en middenkader verandert wel, volgens Couzy. “Daar is de kwaliteit enorm verbeterd. Kijk naar de sergeanten die opereerden in Srebrenica. Echte leiders, ook in gevangenschap. Je moet ook wel goed onderkader hebben, want dat heeft veel grotere verantwoordelijkheden dan vroeger. Maar de landmacht moet oppassen dat ze die mensen niet kwijtraakt. Ze worden op pad gestuurd naar verre landen met een onduidelijke opdracht. Met verdediging van het eigen land heeft het allemaal niets meer te maken. Hoe vertaal je de nieuwe taken naar persoonlijke motivatie? Wat is het leger eigenlijk nog? Die discussie wordt onder het kleed geveegd.”
Hoewel in de krijgsmachttop meer mensen komen die zelf ervaring hebben opgedaan tijdens vredesmissies, bestaat het gros nog steeds uit in de traditie van de Koude Oorlog opgeleide officieren, die vooral heel goed blijken in het verdedigen van hun eigen baantjes. Er zijn meermalen pogingen gedaan tot een cultuuromslag, maar die hebben per saldo weinig opgeleverd. Bestaande commandostructuren worden met de grootst mogelijke moeite geslecht. Zo is inmiddels het divisieniveau – voor uitzendtaken nutteloos – zo goed als opgeheven. Pas nu wordt een aanvang gemaakt met het opheffen van de operationele staven van de verschillende krijgsmachtonderdelen, ten faveure van één centrale defensiestaf die alledrie de onderdelen aanstuurt.

Grootste obstakel voor structurele organisatieveranderingen is dat de landmacht, net als de hele krijgsmacht, niet kijkt naar welke taken moeten worden uitgevoerd en hoeveel geld daarvoor nodig is. Nee, de bestaande organisatie wordt zo veel mogelijk in stand gehouden. Elke nieuwe bezuinigingsoperatie leidt derhalve tot het hanteren van de kaasschaaf, in plaats van tot een strategische heroriëntatie op de eigen 'core-business'. De politiek krijgt vervolgens de schuld dat ze de krijgsmacht steeds verder uitkleedt. Het budgetgestuurde denken blijkt bij de aanschaf van nieuw materieel. Niet het nut van de aanschaf, maar het automatisme van vervanging staat voorop. Dus worden er Joint Strike Fighters aangeschaft omdat de F16's 'op' zijn en worden er zware kanonnen besteld waarvan de kans miniem is dat ze ooit gebruikt worden.

Guerrilla
Een vliegdekschip met de marine eromheen, de luchtmacht erop en de landmacht erin. Mocht hoogleraar internationale betrekkingen Rob de Wijk vanaf nul een nieuw defensieapparaat opbouwen dan zou het er ongeveer zo uit kunnen zien. Het perfecte expeditionele leger, overal ter wereld inzetbaar, onder leiding van één gezamenlijk commando. “Zo simpel is het natuurlijk niet. Je hebt te maken met de bestaande situatie. Een enorm conservatief bolwerk, toegesneden op een conventioneel conflict zoals de Golfoorlog. De Wijk vindt dat de landmacht behoorlijk is voorbereid op haar taken. “Vergeet niet dat ze zo ongeveer de grootste reorganisatie van Nederland achter de rug heeft. Dan is tien jaar zo voorbij. Voor de opdrachten die ze moet uitvoeren, kan ze uit de organisatie wel ergens de mensen vandaan halen, maar de capaciteit is beperkt. Het bestrijden van guerrilla of terreur vereist een veel grotere nadruk dan nu op speciale eenheden, zoals commando's, die snel verplaatsbaar zijn.”

De lange reeks reorganisaties mist zijn uitwerking op het personeel van de landmacht niet. Reorganisatiemoe is wel de mildste kwalificatie. Met elk nieuw kabinet wijzigen de plannen. Moest twee jaar geleden de uittredingsleeftijd omhoog naar 58 jaar, nu moeten alle ouderen zo snel mogelijk verdwijnen. In plaats van een grotere rol voor de reservisten, zoals die in de Defensienota was gedacht, wordt het reservistenkorps uit bezuinigingsoverwegingen grotendeels opgedoekt. Net als in het bedrijfsleven komen ook bij de landmacht de verantwoordelijkheden steeds lager te liggen. Soldaten, onderofficieren en lagere officieren (luitenant, kapitein) hebben dagelijks te maken met de nieuwe taken van het leger. Compagnieën en bataljons zijn niet langer radertjes in een grote NAVO-machine, aangestuurd door generaals op hoofdkwartieren in het achterland, maar opereren zelfstandig in onbekende omgeving. Het lagere en middenkader, ervaren sergeanten, maar ook pelotonscommandanten net van de KMA, moeten bij missies beslissingen nemen die meer effect hebben op het functioneren en imago van de landmacht dan de besluiten van de gemiddelde stafgeneraal.

Reality check
Ook in vredestijd zijn de omstandigheden veranderd. Het werk van een officier is dan niet anders dan van een gewone manager. Hij moet open staan voor problemen op de werkvloer, zorgen dat mensen tijdig hun verlof kunnen opnemen, werkoverleg voeren. Waar tijdens operaties kan worden volstaan met een bevel, moet de officier in vredestijd een echte 'people manager' zijn. Bij de opleiding van de nieuwe officieren wordt rekening gehouden met de veranderde eisen. Sinds een paar jaar staat op de KMA de module 'Burger en krijgsmacht' op het programma. Er wordt aandacht besteed aan hrm, langetermijnplanning, budgetbeheer. Het vak ethiek leert officieren goed omgaan met de netelige situaties die vredesmissies met zich mee brengen. En omdat de militaire operaties nauwgezet worden gevolgd door de pers, krijgen de cadetten onderricht in media-awareness.

“Wat vooral nieuw is in de opleiding is de reality check,” zegt KMA-decaan Jo Soeters. “Het gaat niet meer om fictieve situaties die eindeloos worden geoefend. De lessen zijn nu gebaseerd op praktijkgevallen, die instructeurs soms zelf hebben meegemaakt. Srebrenica behoort inmiddels tot de casuïstiek.”
Ondanks de zwaardere taakomschrijving heeft de landmacht geen moeite om kandidaat-officieren aan zich te binden. Wat ongetwijfeld meespeelt is dat cadetten al tijdens hun studie salaris krijgen en verzekerd zijn van een opleiding die ook in het civiele leven op prijs wordt gesteld. Lastiger blijkt het om de jonge managers te behouden. Voor de schoolverlaters met vwo of havo lokt aanvankelijk het avontuur van de buitenlandse missies. Maar als ze rond hun dertigste aan de derde of vierde uitzending toe zijn, een vaste partner en kinderen hebben, zijn de uitstapjes van een half jaar ineens een stuk minder opwindend. Juist vanwege de zware uitzenddruk verlaten veel jonge officieren het leger. Ze hebben dan hun minimale contractduur van tien jaar (inclusief vier jaar opleiding) erop zitten en kiezen voor de veiliger en nabijer uitdaging en vaak betere betaling van het bedrijfsleven.

De afgelopen jaren zijn veel jonge kapiteins en majoors vertrokken. Niet alleen vanwege de uitzenddruk. Frustratie is er ook over de gebrekkige ontwikkelingsmogelijkheden binnen de landmacht. “De landmacht gaat niet goed om met persoonlijke ambities van zijn medewerkers,” zegt Robert Viegers. Viegers nam in 2000 als kapitein afscheid van de landmacht, waar hij onder meer als pelotonscommandant in Bosnië diende. Nu is hij operationeel directeur bij DHL. “Ik heb het uitstekend naar mijn zin gehad bij defensie. Enorm veel geleerd, vooral tijdens mijn uitzending. Maar in het bedrijfsleven kun je sneller carrière maken. Bij de landmacht moest ik eerst drie kapiteinsfuncties vervullen voordat ik majoor mocht worden. De carrièrepatronen liggen vast.” Ook op de bureaucratie bijten veel jonge officieren hun tanden stuk. Tijdens uitzendingen hebben ze alle vrijheid van handelen, nemen besluiten over leven en dood. Eenmaal terug in Nederland komen ze weer in het ambtelijke keurslijf, waar voor elk wissewasje toestemming van hogerop moet worden gevraagd.

Het vertrek van de jonge officieren stemt zorgelijk. Juist dertigers vol innovatieve ideeën gebaseerd op praktijkervaring lijken bij uitstek geschikt om een nieuwe wind te laten waaien in de vergrijsde Haagse staven. “We hebben te laat in de gaten gekregen dat er zo veel jonge officieren vertrekken,” beaamt kolonel Koen Gijsbers (44), hoofd van de stafgroep algemeen beleid van de landstrijdkrachten. Gijsbers was zelf bevelvoerend commandant in Kosovo en houdt zich nu bezig met het ontwikkelen van nieuwe visies op leidinggeven en organisatie binnen de landmacht.
Gijsbers wijt het vertrek van de jonge officieren aan de hoge uitzenddruk. Het beeld dat oud-officieren schetsen van een bureaucratische organisatie, herkent hij. “Maar de landmacht is wel degelijk aangepast aan de nieuwe taken. In denken, in organisatie, in materieel. We hadden ooit 900 tanks, die pasten bij onze verdedigingstaak, nu zijn er nog 120 paraat. We hebben een flexibele organisatie die uitstekend kan inspelen op de eisen van een bepaalde missie. We zijn onvoorstelbaar snel. Een gemechaniseerde brigade hebben we binnen een maand op locatie, een bataljon binnen veertien dagen, commando's nog sneller. Maar ook op individueel niveau zijn mensen steeds vaker multifunctioneel. Soldaten zijn niet alleen schutter, maar ook chauffeur.”

“De lijnen zijn kort. Toen ik commandant in Kosovo was, deed ik direct verslag bij de chef defensiestaf. Natuurlijk, we hebben een te zware overhead. Met de afschaffing van de dienstplicht zijn we van tien naar vier brigades gegaan, van drie naar nul divisies, maar de staven bleven bestaan. Dat wordt nu aangepakt.”
In het bedrijfsleven zijn grote organisaties steeds platter geworden. Oud-bevelhebber Couzy is van mening dat in de landmacht ook nog lagen kunnen worden weggesneden. Gijsbers gelooft daar niet in. “De commandostructuur van een leger is tijdloos, daar moet je niet aan gaan morrelen. De Amerikanen hebben geëxperimenteerd met moderne communicatiemiddelen om te kijken of je leidinggevenden een grotere span of control kunt geven, waardoor je minder onderofficieren of officieren nodig hebt. Dat blijkt niet te werken.” De landmacht gaat ervan uit dat de organisatie zich organisch aanpast aan de nieuwe taken. Deels klopt dat. Bij de huidige organisatieronde verdwijnen veel ouderen in de staven. Hun baan verdwijnt helemaal, of wordt ingenomen door jongere officieren die zijn 'grootgebracht' in het nieuwe leger.

Achtpersoonskamertje
Om beter op de vraag naar nieuw management in te kunnen spelen, zal het huidige opleidingsmodel moeten worden aangepast. Op de KMA (en de marineschool KIM) worden nu in een vroeg stadium kandidaten geselecteerd voor een functie bij een bepaald krijgsmachtonderdeel. Dat sluit niet aan bij de snel veranderde omgeving waarin de krijgsmacht opereert. Aan het eind van de opleiding kan de wereld er ineens heel anders uitzien dan aan het begin, vier jaar eerder. Zo moeten kandidaat-luchtmachtofficieren op zoek naar een andere baan, omdat de functie waarvoor ze waren klaargestoomd is wegbezuinigd. De verschillende opleidingsinstituten moeten samen gaan in één algemene opleiding voor militaire managers. De cursisten hoeven niet per se schoolverlaters te zijn die voor een lange militaire carrière kiezen. Ook het gesloten opleidingssysteem van de krijgsmacht, waarbij officieren op jonge leeftijd intreden, zal langzaam verdwijnen. Specifieke kennis zal steeds vaker worden 'ingekocht' op de civiele markt. Al geruime tijd leiden de instructeurs van de KMA civiele zij-instromers op die vanwege hun specifieke expertise – accountants, juristen, ingenieurs – bij de krijgsmacht worden binnengehaald. De burgerspecialisten hoeven alleen nog militaire training en vorming te ondergaan om hun taak te kunnen uitvoeren. “Waarom zouden we die mensen in eigen huis opleiden als we ze ook elders kunnen halen,” zegt decaan Soeters.

De eisen aan officieren blijven onveranderd, vindt Soeters. “Ze moeten onverstoorbaar zijn, koel, redelijk intelligent, en vooral, teamworkers.” Niet voor niets worden cadetten de eerste maanden van hun opleiding bijeen gestopt op een achtpersoonskamertje. Kunnen ze vast wennen aan de situatie tijdens een uitzending.
Maar de cadetten zelf zijn wel veranderd, merkt hoofd militaire vorming Jan Kruidenier. “De nieuwe lichting officieren staat heel anders tegenover de landmacht. Ze zien het leger niet meer als een roeping. Ze zijn gemotiveerd voor hun werk, doen het goed, maar ze hebben er geen speciale binding meer mee.”

Rob de Wijk, ook docent aan de KMA, heeft niet de indruk dat de kwaliteit van de officieren lijdt onder de stuurloosheid bij Defensie. “Ondanks de enorm hoge eisen die aan deze mensen worden gesteld. Een doctorandus die van de universiteit komt, vindt zijn eerste baan op kantoor. Een afgestudeerde van de KMA leidt een peloton in oorlogsgebied. Maar de landmacht slaagt er nog altijd in die mensen op te leiden. Anders zouden ze aan de lopende band worden doodgeschoten.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.