Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Het nieuwe Europa

Ondanks alle stimuleringsmaatregelen is Europa in de afgelopen kwart eeuw steeds verder achterop geraakt bij Amerika. De toetreding van nieuwe lidstaten zou deze verstarring kunnen doorbreken, maar echt gerust kunnen we daar niet op zijn.

 

Hij riep het maar in een bijzinnetje, en in een totaal andere context, maar toch legde hij de vinger er dermate mee op de zere plek, dat de uitdrukking een heel eigen leven is gaan leiden. ‘The old Europe’, zo noemde Amerika´s defensieminister Rumsfeld de harde kern van West-Europese landen die niet mee wilden doen aan de oorlog tegen Irak. Niet alleen in dat opzicht, maar ook in economisch opzicht zijn de huidige leden van de Europese Unie oud en stram. Om de aanstaande uitbreiding aan te kunnen zullen de oudjes heel snel de ledematen moeten strekken.Op 1 mei groeit het aantal inwoners van de Europese Unie met ruim een vijfde tot 445 miljoen, waarmee de EU bijna 60 procent meer mensen telt dan de Verenigde Staten. Europa, zo kun je in Brussel horen, wordt een echte supermacht die zich door niemand meer (lees: niet meer door de Amerikanen) de les hoeft te laten lezen. Naar inwonertal doet de EU alleen onder voor de Aziatische reuzen China en India, in economisch opzicht staat Europa aan de top, met een gezamenlijk bruto binnenlands product van 12 biljoen dollar.

De bijdrage van de tien nieuwe leden aan dat laatste cijfer is bescheiden – iets meer dan 500 miljard dollar – en het bnp van de EU-15 overtrof al dat van de VS (11,4 tegen 11,3 biljoen dollar; de cijfers, van The Economist, dateren uit 2003 en als gevolg van de gestegen waarde van de euro is de Europese voorsprong mogelijk iets toegenomen). Van meet af aan is de rivaliteit met de Verenigde Staten een belangrijke drijfveer geweest achter het Europese integratieproces. Na de twee wereldoorlogen van de twintigste eeuw waren de oude wereldmachten Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland voorbijgestreefd door de VS. En dat stak. Keer op keer werd bij de besluiten om eerst de Gemeenschap en later de Unie te verdiepen en te verbreden verwezen naar de hogere welvaart, de technologische superioriteit en het politieke en militaire overwicht van de VS, en werd beloofd dat dank zij de grotere markt, de opheffing van handelsbelemmeringen, het vrije verkeer van personen en kapitaal en uiteindelijk de gemeenschappelijke munt, de achterstand snel zou worden ingelopen. Op de Eurotop in Lissabon in maart 2000 beloofden de Europese leiders dat de EU dank zij versnelde invoer van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en een hogere arbeidsparticipatie in tien jaar de VS zou inhalen als ‘meest competitieve kenniseconomie’.

Onthutsend

Wat heeft het allemaal opgeleverd? De cijfers zijn onthutsend. Met een inkomen per hoofd van rond de 30.000 dollar zijn de Europeanen van de vijftien ‘oude’ lidstaten gemiddeld een kwart armer dan de Amerikanen. Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië zitten rond het gemiddelde, de Scandinavische landen, Oostenrijk en ook Nederland liggen er iets boven, alleen de Denen en de Luxemburgers zijn rijker dan de Amerikanen. Maar van de achterstand inlopen is geen sprake: integendeel, rond 1980 lag volgens cijfers van de Wereldbank in Zweden, Duitsland en Denemarken het bnp per hoofd hoger dan in de VS, terwijl Frankrijk, België en Nederland daar net onder zaten. Ofwel, in de afgelopen kwart eeuw is Europa ondanks alle impulsen van de voortgaande integratie steeds verder achterop geraakt bij Amerika. Dat is des te opmerkelijker omdat Europa in de decennia daarvoor een spectaculaire inhaalslag had gemaakt, die in belangrijke mate te danken was aan de gemeenschappelijke markt. In 1950 was Europa straatarm vergeleken met de VS, waar auto’s, koelkasten en wasmachines al gemeengoed waren; in 1980 was het welvaartsverschil te verwaarlozen, en genoten we ook nog eens kortere arbeidstijden en betere sociale voorzieningen. De Europese variant van het kapitalisme, het ‘Rijnlandse Model’, leek te hebben gezegevierd. Wat is er sindsdien misgegaan? En wat zegt dat over wat we mogen verwachten van de nieuwe uitbreiding van de Unie? Vooropgesteld: de relatieve stagnatie van Europa betreft vooral de ‘kopgroep’ van de Europese Unie, met name Duitsland, Frankrijk en de Benelux. Italië liep daar bij de oprichting van de EEG in 1957 en ook nog in 1980 ver bij achter maar heeft die achterstand intussen ingelopen.

Van de nieuwe toetreders hebben vooral de landen die armer waren dan de bestaande leden, zoals Spanje, Portugal en vooral Ierland, sindsdien een snelle groei doorgemaakt. Ook Groot-Brittannië, dat in de naoorlogse decennia in het slop raakte, heeft zich sinds de toetreding tot de EU krachtig hersteld. Kortom, aanvankelijke profiteerden alle leden van de gemeenschappelijke markt, later profiteerden vooral nieuwe toetreders die economisch achterliepen terwijl de economieën van de traditionele koplopers juist gingen sputteren. De relatieve achteruitgang van Duitsland wordt vertekend door de hereniging met het veel armere Oost-Duitsland, in 1989. Maar tegelijk illustreert de hardnekkige achterstand van dit gebied dat er iets fundamenteel mis is: waarom komt het Oosten niet van de grond terwijl West-Duitsland zich vijftien jaar na de verwoestingen van de oorlog in het Wirtschaftswunder mocht verheugen? Uitbreiding van de Europese Unie blijkt dus ongunstige effecten te hebben op de bestaande lidstaten. Die constatering lijkt een bevestiging van de wijdverbreide vrees dat de toetreding van de Midden-Europese landen alleen maar tot banenverlies zal leiden, doordat bedrijven productie verplaatsen om van de lagere loonkosten in die landen te profiteren. Die vrees is niet helemaal ongegrond: na de toetreding van Spanje en Portugal bouwde bijvoorbeeld de auto-industrie talloze fabrieken in die landen, terwijl elders (zoals in België) juist fabrieken dichtgingen; Nederland verloor veel internationale dienstverlening aan Ierland. Maar in feite is handel nooit een zero sum game, omdat landen zich gaan toeleggen op waar ze relatief goed in zijn. Voortgaande handelsliberalisatie was de belangrijkste motor achter de historisch gezien uitzonderlijke groei van de tweede helft van de twintigste eeuw en bijvoorbeeld in de VS ging deze ondanks de overheveling van productie naar Azië en Latijns Amerika gepaard met een structurele daling van de werkloosheid.

Verlamming

Het Europese probleem is niet goedkope concurrentie maar gebrek aan economische dynamiek: het onvermogen van de economie zich aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen en veranderende omstandigheden. Daarin ligt het grote verschil met de Amerikaanse economie, en dat manifesteert zich het pijnlijkst in de grote EU-landen Duitsland en Frankrijk maar ook in Nederland en België. De economische aderverkalking heeft uiteenlopende oorzaken die al naar gelang van de politieke voorkeur van de waarnemer benadrukt worden: hoge collectieve lasten; een overmaat aan regulering; een rigide arbeidsmarkt die is geënt op traditionele, gesloten samenlevingen in plaats van op een open wereldeconomie; een conservatief bankwezen en stroef werkende financiële markten; een weinig innovatief bedrijfsleven en te geringe aandacht voor onderwijs en wetenschap; de vergrijzing in combinatie met een restrictief en falend immigratiebeleid. Daarnaast valt te wijzen op het restrictieve monetaire beleid van de Europese Centrale Bank en de daaraan gekoppelde budgettaire beperkingen van het Stabiliteitspact, waardoor Europa zichzelf de mogelijkheid ontnomen heeft om de eigen groei te stimuleren.

Terwijl in de VS vooral de binnenlandse bestedingen de economie gaande houden, houdt Europa krampachtig de hand op de knip in de hoop op een aantrekkende export. Maar bij de huidige eurokoers, en gezien de onhoudbare overbesteding in de VS, lijkt deze verder weg dan ooit. Al die factoren zijn stuk voor stuk belangrijk. In samenhang gezien getuigen ze van een behoudende, defensieve mentaliteit die de traditionele scheidslijnen tussen links en rechts overstijgt en die zeker in Duitsland sterk doet denken aan de verlamming die Japan al zo’n vijftien jaar beheerst. Het lijkt geen toeval dat dit vooral kenmerkend is voor landen die sterk vergrijzen. Politici maken zich zorgen over de betaalbaarheid van pensioenen, maar de ervaring van samenlevingen die eerder door vergrijzing zijn getroffen, zoals Wallonië en Frankrijk in de decennia na de Eerste Wereldoorlog, suggereert dat vergrijzing ook een culturele dimensie heeft, van gebrek aan durf en initiatief en zich krampachtig vastklampen aan bedreigde verworvenheden. Omgekeerd is de dynamiek van de Amerikaanse samenleving onlosmakelijk verbonden met de aanhoudende toestroom van immigranten, waardoor de VS ook minder vergrijzen.

Machteloos

De toetreding van nieuwe lidstaten zou deze verstarring kunnen doorbreken door de oude te dwingen hun ondernemingsklimaat te verbeteren. Er zijn echter verschillende redenen om daar niet gerust op te zijn. Veel van die landen zijn zelf sterk vergrijsd, terwijl veertig jaar communisme een klimaat heeft geschapen dat weinig bevorderlijk is voor ondernemingszin en initiatief. Het gevaar is dat de politieke en bestuurlijke elites in die landen maar al te ontvankelijk zullen zijn voor het soort regulering dat de West-Europese economieën in zijn greep heeft, zoals op het gebied van arbeidsvoorwaarden en landbouwbeleid. Voor de ploeterende economieën van West-Europa geldt dat ze alleen van de uitbreiding zullen kunnen profiteren wanneer ze orde op zaken stellen in eigen huis. Anders dreigt de winst van de nieuwe leden het verlies van de oude te worden: nu al bouwen alle grote autoconcerns hun nieuwe fabrieken in Midden-Europa. Europese bedrijven vestigen zich daar niet alleen vanwege de lage lonen, maar ook omdat in het westen ondanks de hoge werkloosheid geen willige werknemers te vinden zijn en omdat de lokale markten betere groeiperspectieven bieden. Regeringen weten het maar lijken machteloos.

De dappere maar nog altijd schuchtere pogingen van de Duitse en Franse regeringen om met name hun arbeidsmarkten weer wat in beweging te krijgen, dreigen stuk te lopen op breed verzet tegen aantasting van verworven rechten, vooral van geprivilegieerde groepen als ambtenaren. Het vrije personenverkeer binnen de vergrote EU dat de verstarring had kunnen doorbreken, is bij voorbaat ingeperkt, op grond van irrationele angsten voor een toevloed van immigranten (die volgens deskundigen evenmin te verwachten valt als toen Portugal of Griekenland toetraden). Aan het landbouwbeleid, de meest navrante uitdrukking van de Europese afkeer van marktwerking en vrijhandel, durft niemand te tornen. Het tanende enthousiasme voor verdergaande politieke integratie is misschien een blessing in disguise. Veel burgers zien niets in de Europese grondwet en de Brusselse regelzucht en geldsmijterij stuiten op groeiend verzet, ook in nieuwe lidstaten die ook al bij voorbaat te horen kregen dat hun burgers niet welkom waren in de oude lidstaten. De economische dynamiek zou meer gebaat zijn bij een lossere vorm van samenwerking met meer nadruk op betere marktwerking en minder op centraal regulerend gezag. Eurocommissaris Frits Bolkestein sprak zich onlangs uit tegen verdere uitbreiding met Turkije omdat volgens hem de EU dan nooit meer dan een ‘veredelde douane-unie’ zou worden. Misschien is dat precies wat we nodig hebben.

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Slibt de ‘gateway to Europe’ dicht?

De uitbreiding van de EU biedt nieuwe afzetmarkten, en veel Nederlandse bedrijven, ook kleinere, hebben al vestigingen opgezet in vooral Midden-Europa. Of die ontwikkeling ook een stimulans zal geven aan de nationale economie, is een andere kwestie. Het Centraal Planbureau raamt de bijdrage op 0,15 procent per jaar. Als traditionele handels- en dienstennatie die open stond voor vreemde culturen kon Nederland tot nu toe steeds profiteren van de Europese eenwording, waarbij het een brugfunctie vervulde richting de VS en Azië. In de jaren negentig deed Nederland het beter dan de omliggende landen dank zij flexibeler arbeidsverhoudingen en een relatief sobere overheid. Maar de voortschrijdende integratie dreigt onze concurrentievoordelen uit te hollen. Sinds de toetreding van Groot-Brittannië heeft onze Angelsaksische oriëntatie aan waarde ingeboet, temeer daar ook Fransen en Duitsers over de Europese grenzen gingen kijken en Engels leerden. Ook hield Nederland jarenlang vast aan een licht ondergewaardeerde munt, waaraan door de invoering van de euro een einde kwam. Tegelijk wordt de keerzijde zichtbaar van de aloude hoeksteen van het Nederlands economisch beleid: loonmatiging. Die werkte aardig ten aanzien van dure buurlanden, maar door op kosten te concurreren maakten we ons te afhankelijk van relatief laagwaardige bedrijvigheid en werd de ontwikkeling van meer geavanceerde producten en processen ontmoedigd.

Veelzeggend is de mislukte poging van DSM om zich te heroriënteren op hoogwaardiger producten, juist nu de hoge eurokoers de export van ‘commodities’ extra onder druk zet. De Nederlandse exportsector lijkt dan ook extra gevoelig voor concurrentie uit de nieuwe lidstaten, en het valt te verwachten dat veel productie van meer traditionele sectoren als voedingsmiddelen en lowtech elektronica naar Midden-Europa zal verdwijnen.Bij de overheid lijkt weinig begrip te bestaan voor deze risico’s. Zij heeft als vanouds haar hoop gevestigd op kostenbeheersing: minister Brinkhorst van Economische Zaken pleit voor langere werkweken en minder vakantie. Ook de flexibilisering van de arbeidsmarkt dreigt te verzanden, wat zich uit in gelijktijdige structurele inactiviteit (vooral onder etnische minderheden en ouderen) en tekorten aan laaggekwalificeerde arbeidskrachten. De negatieve stemming ten aanzien van immigranten en de eenzijdige kijk op vergrijzing als een financieel probleem belemmert een constructieve oplossing: wanneer bedrijven gedwongen worden improductieve ouderen langer in dienst te houden terwijl goedkopere immigranten uit de nieuwe lidstaten worden geweerd, wordt hun concurrentiepositie verzwakt en zullen ze eerder geneigd zijn elders te investeren en nieuwe werkgelegenheid te scheppen.