Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag

Spreek een parachute af

U hebt er misschien wel over gelezen in de ­media, over de schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag. Door werkgevers en werknemers werd reikhalzend uitgezien naar een uitspraak hierover. Nou, die is ook gekomen. Eerst maar even de voorgeschiedenis. In Nederland zijn grofweg gezegd twee manieren om ontslag te krijgen: óf via de kantonrechter, óf via het UWV Werkbedrijf, voorheen het CWI. De procedure via de rechter is meestal sneller en zekerder, maar wel duurder. Mede daardoor beleeft ook het UWV tegenwoordig drukke tijden.

Veel werkgevers hebben bij de UWV-route nog steeds het idee dat er geen ontslagvergoeding hoeft te worden betaald. Dat is niet helemaal waar. Een werknemer kan een schadevergoeding van zijn (voormalig) werkgever vorderen als het ontslag zonder redenen of onder valse redenen is gegeven, of als de kans zó klein is op een nieuwe baan, dat de gevolgen van het ontslag te nadelig zijn voor de werknemer tegenover het belang van de werkgever bij ontslag.

Het gerechtshof in Den Haag had in december ­vorig jaar besloten dat in zulke gevallen de zogeheten kantonrechtersformule geldt, met een standaardaftrek van 30 procent. Daar hielden rechters zich sindsdien ook aan. De Hoge Raad besliste op 27 november echter anders: de kantonrechtersformule kan in zulke gevallen juist níet worden toegepast, stelt Nederlands hoogste rechtscollege. In plaats daarvan moet de schadevergoeding per geval worden berekend aan de hand van de mate waarin de werkgever tekortgeschoten is. De normale ­bewijsregels voor schade zijn van toepassing, aldus de Hoge Raad, en dus geen standaardformule.

De uitspraak heeft veel stof doen opwaaien in arbeidsrechterlijk Nederland. Ze is bijvoorbeeld ook belangrijk voor statutair directeuren. Als de aandeelhouders (of de raad van commissarissen) zo'n directeur ontslaan – met inachtneming van de opzegtermijn – kan hij of zij van het bedrijf een schadevergoeding claimen wegens kennelijk onredelijk ontslag. Daar zijn in ieder geval twee goede redenen voor te bedenken: het is in de eerste plaats een manier voor de directeur om tenminste nog wat geld te krijgen, mits hij niet vooraf een vertrekpremie heeft afgesproken. De tweede reden is dat de werkgever als hij schadeplichtig is geen beroep kan doen op het concurrentiebeding. Door de schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag verliest het concurrentiebeding namelijk zijn werking, volgt uit jurisprudentie. De praktijk is echter weerbarstig. Een rechtszaak voor schadevergoeding duurt al gauw 6 tot 9 maanden. Een concurrentiebeding geldt vaak voor 12 tot maximaal 24 maanden. Een ontslagen statutair directeur wil snel aan de slag kunnen, zonder hinder van een concurrentiebeding, en dus niet wachten op de afloop van een rechtszaak. Hij kan dan het proces versnellen door een kort geding, waarbij hij een voorschot op de schadevergoeding vraagt. Het concurrentie­beding verliest dan sneller zijn werking.

Nu de Hoge Raad de schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag niet langer koppelt aan de kantonrechtersformule, zal er waarschijnlijk vaker en langer over geprocedeerd worden. Met alle kosten van dien, voor zowel directeur als bedrijf. Als goede gedachte voor het nieuwe jaar zou ik daarom het volgende willen meegeven. Directeuren in Nederland, probeer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst een goede vertrekvergoeding overeen te komen, dan wel een vergoeding bij change of control (de zogeheten golden parachute). Ik wens u een vredige kerst en een profijtelijk 2010!

Marcus Draaisma is advocaat arbeidsrecht en partner bij Palthe Oberman Advocaten, arbeidsrechtspecialisten.

[email protected]