Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Juwi: groen succes zónder subsidie

Met een omzet die naar het miljard gaat is het Duitse energiebedrijf Juwi in 14 jaar uitgegroeid tot wereldspeler. En belangrijker nog: ze weten groene stroom op te wekken zonder subsidie. ‘Geef mensen goedkope stroom, en ze klagen niet meer over hun uitzicht.’

 

Het hoofdkwartier van Juwi in het Duitse Wörrstadt ademt duurzame energie. De twee kantoorgebouwen met onbewerkt larikshout en  zonnepanelen tegen de gevels staan in de schaduw van vijf reusachtige  windturbines, die 138 meter boven het glooiende landschap met akkers en wijngaarden uittorenen. Voor het pand staan elektrische auto’s, waaronder twee Tesla sportwagens. Ernaast een klein gebouw met een oven waarin houtkorrels worden verbrand om het complex te verwarmen. Vanaf een  veranda op de vierde etage, ook overkapt met  zonnepanelen, is in de verte een akker te zien met nog meer  zonnepanelen. Nog verder aan de  horizon staat een -prototype van de grootste windmolen ter wereld. 

Wereldconcern

Het bedrijf dat hier zetelt is niet alleen een van de groenste, maar ook een van de snelst groeiende energie bedrijven ter wereld. Wat in 1996 nog  begon als tweemansbedrijfje van Fred Jung en  Matthias Willenbacher (de Ju en Wi in de bedrijfsnaam), heeft zich in nog geen 15 jaar ontwikkeld tot een  wereldconcern. Juwi ontwikkelt, plant, financiert en bouwt  installaties voor hernieuwbare energie: windmolenparken, bio-energiefabrieken, velden met zonnepanelen.
En niet bepaald zonder succes. Terwijl de wereldwijde energievraag in 2008 en 2009 door de crisis voor het eerst sinds de jaren ’70 daalde, groeide Juwi gestaag door. In crisisjaar 2009 nam de omzet met 50 procent toe van 400 naar 600  miljoen euro, vorig jaar gevolgd door een omzet van 800 miljoen, waarvan 40  procent buiten Duitsland werd  gerealiseerd. In 2011 wil het bedrijf de magische grens van 1 miljard passeren.
Waar houdt die groei op? Matthias  Willenbacher, een jongensachtige  veertiger, lacht. “Nog een paar jaar”, zegt hij laconiek. “We kunnen naar 10 miljard groeien, maar dan lopen we wel  tegen onze natuurlijke grenzen aan.”  

Subsidie

De geschiedenis van Juwi begon hier in het schilderachtige Rheinland-Pfalz,  vlakbij Luxemburg, op de akker van  Willenbachers vader, waar nu het  prototype windmolen staat.
Boerenzonen Willenbacher, destijds nog student  natuurkunde, en Jung, student landbouweconomie, willen in 1996 allebei een windturbine neerzetten op hun vaders akkers. Op hun  studentenkamer in Mainz richten de twee daartoe het  bedrijf Jung und -Willenbacher op,  later afgekort tot ‘juwi’ (wat ze zelf consequent met kleine  letter schrijven). De wind turbine die ze kopen  kost 940.000  Duitse Marken (zo’n half miloen euro), wat de  studenten  financieren met geld van  vrienden,  familie, dorpsgenoten en een bank. De Duitse stimulerings regeling voor  duurzame elektriciteit, ook toen al in zwang, maakt de bouw van de windturbine ook economisch haalbaar.
Na de installatie van die eerste  windmolen, wordt Willenbacher geen  leraar  natuurkunde en sport, zoals hij van plan was, maar gaan de twee door met hun bedrijf. Bewijsdrang is daarbij een  belangrijke drijfveer, herinnert  Willenbacher zich. Hij krijgt namelijk tot vervelens toe de vraag: “Wat doe je als de wind niet waait?” “Dan  gebruiken we  zonne-energie.” “Maar wat als de wind niet waait en de zon niet schijnt?” “Dan gebruiken we biomassa, bijvoorbeeld hout, of energie die we  hebben  opgeslagen.”
Om alle sceptici de mond te snoeren,  maken Willenbacher en Jung een plan om de elektriciteitsvoorziening van de hele deelstaat Rheinland-Pfalz in 2030 100 procent duurzaam te maken. Als  tussenstap moeten eerst de 35.000  inwoners van groot-Wörrstadt, de thuisbasis van juwi, in 2017 voor 100 procent duurzame stroom thuis krijgen.  

Feed-in tarief

Hun bravoure mist zijn uitwerking niet. Juwi begint te groeien, eerst in thuisland Duitsland, na de eeuwwisseling ook over de grens. Het bedrijf kiest daarbij bewust voor landen die – net als Duitsland – een zogeheten feed-in-tarief voor duurzame elektriciteit hebben (zie kader).
Zo gaat in 2004  Juwi’s eerste windturbine park in  Frankrijk draaien. Nederland blijft  voorlopig buiten beeld, vanwege het  wispelturige Nederlandse subsidiebeleid. Wel maakt Juwi in de  jaren die volgen de sprong naar de  Verenigde Staten,  Italië,  Spanje, Tsjechië, Griekenland,  Polen,  India en Costa Rica.
In oktober 2010 bijvoorbeeld opent Juwi nog een BV in Bangalore, die turnkey  zonne-energiecentrales bouwt in  India en omliggende landen. De Indiase overheid wil de capaciteit van zonne-energie in 2022 vergroot hebben tot 20.000  megawatt, ongeveer het -vermogen van alle huidige elektriciteitscentrales in  Nederland.
Ook worden in 2010 kantoren geopend in Slowakije, Bulgarije en het Verenigd Koninkrijk, dat de komende 10 jaar 6.000 megawatt, de capaciteit van 6 grote  kolen- of kerncentrales, aan zonne- energiecentrales wil bouwen.  

Duurder

Juwi’s succesverhaal laat zien dat  duurzame energie geen branche meer is die van subsidies aan elkaar hangt.
Hoewel de productie van windenergie ook in Duitsland nog altijd meer kost dan de productie van gas-, kolen-, of atoomstroom, slaagt Juwi er wel in windstroom aan te bieden tegen een lagere prijs.
De meeste Duitsers betalen nu ongeveer 24 eurocent per kilowattuur (de eenheid  waarin huishoudens hun elektriciteit  afrekenen), net als Nederlanders. Dat  bedrag bestaat uit zo’n 6 cent aan productie kosten, de overige 18 cent zijn bestemd voor transport via het -hoogspanningsnet, de tussenhandel, marketing, winst,  energiebelasting en BTW.
Doordat voor windmolens echter geen energiebelasting geldt, en direct geleverd wordt, kan Juwi twee grote  componenten uit de stroomprijs snijden: de transportkosten en de  energiebelasting. En dan mag de kostprijs van windenergie (8 à 9 cent per  kilowattuur) ook bij hen nog steeds hoger zijn dan die van kolenstroom (4 tot 6 cent), de besparingen in  transport en belastingen zijn zo groot dat de  businesscase toch rendabel wordt.  

Lantaarnpalen

En zo kan het gebeurden dat de  gemeente Wörrstadt sinds 2010 ongeveer een  derde van al zijn energie afneemt van een van Juwi’s vijf turbines in de buurt voor een prijs van 15 cent per kilowattuur. De  turbine voorziet gemeentehuis,  zwembad, scholen en lantaarnpalen van energie. Dit jaar volgen de bewoners. “Als je  mensen kunt laten zien dat ze  goedkopere elektriciteit krijgen van windturbines dichtbij hun huis, dan klagen ze niet over hun uitzicht”, zegt Willenbacher.
Ook in Costa Rica en de VS heeft Juwi windparken die zonder subsidie draaien en toch  economisch rendabel zijn. Zo werd in 2008 en 2009 een park van 55 windmolens gebouwd in Costa Rica, op een van de winderigste plekken van  Midden-Amerika. Het park heeft een  vermogen van 49,5 megawatt, goed voor de stroom voor een Nederlandse stad met zo’n 150.000 inwoners. “In Costa Rica produceren we gemiddeld voor 7 dollarcent (5 eurocent) per kilowattuur”, zegt Willenbacher. “Het is daar de  goedkoopste manier om energie te produceren.”
Op de windrijke vlaktes van Nebraska heeft Juwi een windpark van 40 turbines neergezet, met een totaal  vermogen van 60 megawatt. Een rendabele investering, niet alleen dankzij de sterke wind, maar ook door de steeds goedkoper wordende technologie, de lage rente, en de inkoopmacht van het Amerikaanse elektriciteitsbedrijf dat de turbines voor Juwi inkoopt. “De elektriciteit kost daar 5 à 6 dollarcent per kilowattuur, een prijs vergelijkbaar met die van conventionele elektriciteit.”  

Kolencentrales

Waarom elektriciteitsbedrijven nog steeds kolencentrales bouwen, is  Willenbacher dan ook een raadsel. “Ze weten niet hoe de prijs van kolen en CO2-emissierechten zich in de komende 40 jaar zullen ontwikkelen.”
Nog maar een paar jaar en windturbines zijn zo goedkoop dat subsidie ook in  Europa niet meer nodig is, zegt Christian Hinsch, werktuigbouwkundig ingenieur en woordvoerder van het concern. De technologie van windturbines wordt snel  goedkoper, zoals elke technologie  goedkoper wordt. Dit in tegenstelling tot fossiele energie, die is gebaseerd op grondstoffen, die steeds schaarser en daardoor duurder worden.
Bijkomend voordeel: iedereen kan  dicht bij huis duurzame energie opwekken, iets wat met fossiele energie een stuk  moeilijker is. Willenbacher:  “Huishoudens zullen in de toekomst in hun eigen  energie voorzien: zonnepanelen op het dak en zonnecollectoren en in de kelder, een biomassacentrale voor warmte en elektriciteit en batterijen om elektriciteit op te slaan. Huishoudens hebben dan geen energiebedrijf meer nodig. Ze  hebben  alleen nog maar  bedrijven nodig die de apparatuur verkopen, installeren en  onderhouden.” 

Bedrijven

Energiebedrijven krijgen wel een grote rol bij het leveren van elektriciteit aan  bedrijven, verwacht Willenbacher. Nu is Juwi nog vooral een projectontwikkelaar, maar in de toekomst zal het daarom ook een stroomleverancier worden. “Daartoe  hebben we Juwi Renable Independent Power Producer (RIPC) opgericht. Nu is dat nog een klein deel van onze business, maar dat zal groter worden.”
Over 2 à 3 jaar wil Juwi met RIPC al een gigawatt aan stroom leveren, de output van een grote kolencentrale. Bedrijven willen immers vooral kilowatturen, zegt Willenbacher. “Ze willen hun business doen, niet zelf energie opwekken.  Bedrijven zoeken daarom leveranciers die goedkope, stabiele en duurzame  elektriciteit leveren.” 

Gratis bronnen

Die zijn bij Juwi aan het goede adres, zegt Willenbacher. Logisch, want wie  elektriciteit van fossiele bronnen  gebruikt, weet vrijwel zeker dat de prijs de stijgende olieprijs volgt. “Maar als je stabiele energieprijzen wilt, heb je  bronnen nodig die gratis zijn.” En voor niets, dat is waar nog steeds elke dag de zon voor opgaat, dat hebben ze bij Juwi goed  begrepen. 

Markt van zeker 90 miljard euro

Volgens EurObsERver, een denktank van  energie-experts, was de Europese markt voor  duurzame energie in 2008 goed voor 90  miljard euro, de som van investeringen in nieuwe  installaties en de opbrengsten van de energieproductie van bestaande installaties. Met ruim 30 miljard was Duitsland daarbij de  belangrijkste Investeerder, wat in 2009 zelfs nog eens groeide naar 36 miljard, twee keer zoveel als in 2005, waarvan 20 miljard aan investeringen en 16 miljard aan toegevoegde waarde. De kosten van subsidieregeling EEG stegen in  diezelfde tijd van 2,8 naar 4,7 miljard euro.
Nederland bleef daar in investeringen mijlenver bij achter. Sterker nog: waar in Spanje en Duitsland in 1 jaar respectievelijk 2.459 en 1.916 MW aan windenergie werd geïnstalleerd, in Italië 1.113 MW en in Frankrijk 979 MW, kwam Nederland in 2008 niet verder dan 39 MW. Daarmee zat Nederland behoorlijk onder landen als Griekenland, Tsjechië, Estland, Hongarije en Bulgarije, terwijl bijvoorbeeld in buurland België ook al ruim 4 keer zoveel windenergie werd bijgeplaatst. 

Dagelijks de nieuwsbrief van Startups & Scaleups ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Hoe de Duitsers duurzaam worden

Sinds 1990 krijgt iedere Duitser, die een zonnepaneel plaatst of een windturbines opricht, een gegarandeerd bedrag per kilowattuur elektriciteit die hij aan het Duitse elektriciteitsnet levert. Met dit zogenoemde feed-in-tarief overbrugt de Duitse overheid het kostprijsverschil tussen  fossiele energie en duurzame energie.
Als gevolg van het Erneuerbare Energien Gesetz (EEG) of Einspeisegesetz (toevoerwet) is een duurzame miljardenindustrie ontstaan. Er werken volgens het Duitse ministerie van Economische Zaken intussen meer dan 300.000 mensen in de Duitse duurzame energie-industrie, zo’n 0,7 procent van de beroepsbevolking. Ter vergelijking: de Duitse auto-industrie telt ongeveer 800.000 arbeidsplaatsen. Van alle Duitse elektriciteit komt 16 procent van windturbines, zonnepanelen en andere duurzame bronnen. Nederland zit op 9 procent, maar bij ons vindt slechts 0,05 procent van de beroepsbevolking in deze branche emplooi, goed voor zo’n 5.000 banen.
De kosten van het Duitse subsidiesysteem zijn bovendien relatief laag. Het feed-intarief wordt omgeslagen op de elektriciteitsrekeningen van alle Duitsers. In 2000 betaalde een Duits gezin 14 cent per kilowattuur. In 2010 is dit weliswaar gestegen naar 24 cent, maar dit is slechts voor 2 cent toe te schrijven aan het feed-intarief, en is bovendien een prijs die vergelijkbaar is met wat in Nederland wordt betaald. Volgens het Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit (BMU) kost de regeling een gemiddeld huishouden 3,40 euro per maand.

> Dit artikel is afkomstig uit MT magazine. Bestel de nieuwste editie online